Het heeft zo’n vijftien jaar geduurd voor de Japanse populariteit van Monster Hunter zich over de rest van de wereld wist te verspreiden. In die tijd zijn er talloze concurrenten opgestaan. Er zijn hunting games in een laatkapitalistisch hellscape, een post-apocalyptische sc-ifi wereld, en een in een duister sprookje.
Toukiden van Tecmo Koei kwam misschien het dichtst in de buurt van Monster Hunter, zowel in gameplay als in kwaliteit. Helaas waren ze met de open wereld van Toukiden 2 iets te ambitieus voor het budget waar ze mee werkte. Nu probeert de studio het opnieuw met een nieuwe IP en al het geld dat EA als uitgever er tegenaan kan smijten. Dat werkt. Wild Hearts is niet alleen alles dat Toukiden 2 had moeten zijn — op sommige vlakken loopt het zelfs ver voor op zijn grootste inspiratiebron.
Het gevaar van de KemonoZoals je kunt verwachten van een hunting game, jaag je in Wild Hearts op monsters. In dit geval heten ze Kemono en zijn het eigenlijk bestaande beesten, maar dan monsterlijk groot en met een plantaardige twist. We hebben het hier over uit de kluiten gewassen ratten, katten en ander fauna dat is vervlochten met de flora om hen heen. De beplanting heeft niet alleen invloed gehad op de Kemono: de Kemono manipuleren op hun beurt de natuur om hen heen. Binnen een handomdraai toveren ze hun omgeving om tot een bloemenveld, sneeuwlandschap of zelfs een vulkanische vlakte. Net als de monsters in Monster Hunter vormen de Kemono dus een ecologisch gevaar. Althans, het gevaar geldt vooral voor de mens. Zoals de gemiddelde Ghibli film vraagt Wild Hearts zich (in eerste instantie) af: heeft de mens wel het recht zich hiertegen te weren, en is de menselijke technologie niet net zo schadelijk?
De oppervlakkige, maar